Zeggen dat het warm was op de tweede Best Kept Secret-dag, is een open deur intrappen. En dan deden artiesten als Young Fathers, Lankum en Black Country, New Road de temperatuur nóg een paar graden stijgen. Net wanneer de koele avond viel, kwam Oscar & The Wolf het festivalterrein ‘On Fire’ zetten.
Onderkant formulier
Bovenkant formulier
Onderkant formulier
Kon
Oscar & The Wolf (★★★★☆) ons live nog verrassen, na al die jaren? Nou! Op Best Kept Secret ratelde en beukte de intro van ‘Warrior’ bij valavond terwijl het podium in bloedrood spotlicht baadde. Max Colombie - lange glitterhandschoenen, pelsjasje, flashy bril op de neus - etaleerde high fashion én rock-‘n-roll,
swag en chic. De bombastische drums trokken vloedgolven over het meertje bij het hoofdpodium, de gitarist liet de Eddie Van Halen in zichzelf van de ketting en Max lachte breed.
Het is impressionant hoe Oscar de magie van Amerikaanse
big budget-popshows naar zijn universum heeft vertaald. De onaards musicerende band, de hallucinogene podiumoutfits, de sprookjesachtige genderbending, de felgekleurde visuele extra’s, de massieve sound: op dat vlak speelt Max in de league van Europese collega’s zoals Stromae, Angèle en Christine And The Queens. De taal lijkt Amerikaans maar beschikt over een heel specifiek Europees accent, de feeling die rest is universeel.
Op BKS toonde de zanger zich dan nog eens een onklopbare popvocalist. Hoe hij koketteerde met zijn falset in ‘Dancing Machine’ en ‘James’. Hoe schijnbaar achteloos zijn breekbaarheid door de poriën van ‘Breathing’ borrelde. Het publiek, een vloeibare mix van boven -en benedenmoerdijks, zocht en vond de polsslag van Max, veelal de hartenklop van bitterzoete disco, funky genoeg om onze gezamenlijke Weltschmerz mee weg te dansen.
‘On Fire’, bijvoorbeeld, in de technotrip ‘You’re Mine’ of de koortsdroom die ‘Undress’ heet, waarbij hij als Prince door de knieën zeeg en voor dood bleef liggen. ‘Joaquim’ baarde superieur melodrama. ‘Princes’ verstopte zijn melancholie tussen de plooien van luxueuze stadionpop. “
Now who the fuck am I?” brulde Max de zelfverklaarde
starboy als een volleerde dominatrix. Het antwoord? “
Your nostalgic bitch”. Genoteerd. Tijdens ‘Strange Entity’ en ‘Fever’ bevonden we ons dan weer plots in de grootste openluchtdiscotheek van de Lage Landen.
Kort? Oscar & The Wolf wérkte op BKS. En heus niet alleen omdat er veel Belgen in het publiek stonden. De puzzelstukken landden op hun plekje. De elektriciteit zinderde in de Hilvarenbeekse lucht. Hoe noemt men dat? Chemie? Vakmanschap? Internationaal appeal? Of gewoon ‘
swag’?
Over
swag gesproken: als je iemand bij 30 graden op een festival in een zwart kostuum met strak geknoopte das ziet rondlopen, dan moet dat Interpol-gitarist Daniel Kessler wel zijn. Op het moment dat de bal aan het rollen ging in de Champions League-finale, zette hij ‘Untitled’ in. De rest van de band viel in, en ‘Obstacle 1’ volgde: een één-twee waar je eender welke verdediging mee uit verband speelt. Nog geen tien minuten bezig, en voor het publiek in de TWO-tent was de match al beslist. Dat drummer Samuel Fogarino nadien over de bal struikelde in ‘Take You on a Cruise’, werd hem oogluikend vergeven, en hetzelfde gebeurde toen er een paar losse schroefjes uit de ritmesectie tijdens het oudje ‘The New’ vielen.
Interpol (★★★☆☆) is gelukkig tegenwoordig, zanger Paul Banks op kop: dat merkte je aan de grijns die zich nu en dan over zijn tronie verspreidde. De headliner-ambities zijn opgeborgen, de New Yorkse band heeft zijn status als eeuwige
indie darling omarmd. Natuurlijk waren er recente songs - ‘Fables’ klonk zelfs prima - maar het gros van de set kwam uit hun eerste twee platen. ‘Roland’ - “
one from way back”, kondigde Banks aan - werd onthaald alsof het een wereldhit betrof in plaats van een gewone albumtrack: wat een hondstrouw publiek heeft Interpol toch.
Natuurlijk was er ‘Evil’, vroeg gelost en swingend gespeeld, en de mokerslag van ‘Slow Hands’ mocht het zaakje beklinken. Andere hoogtepunten kwamen uit onverwachte hoek: ‘No I In Threesome’, uit het al te vaak onderschatte
Our Love to Admire, en vooral ‘Pioneer To The Falls’, het gevoelige openingsnummer van diezelfde plaat. Een riskante zet op een festival, maar Banks zong loepzuiver in die verstilde brug, en kreeg een open doekje van zijn fans. En hopla: daar was die gelukzalige grijns weer.
Iedereen chill, iedereen happy
Paul Banks was niet de enige die zijn geluk niet op kon. “Da’s gewoon hash”, horen we een slaperige Amerikaan zeggen tegen de securityjongen die bij de tassencontrole een doorschijnend zakje uit diens rugzak vist. “Euh… is dat toegelaten?” De controleur is duidelijk niet aan zijn proefstuk toe. “Als dit voor eigen gebruik is wel”, klinkt het streng. De Amerikaan glimlacht schaapachtig. Ja hoor, we zijn nog steeds in Nederland. Paradijs voor softdruggebruikers.
It's the little differences, zou Quentin Tarantino zeggen.
Na al die jaren kennen we nog steeds weinig festivals die zo relaxed “de boel de boel laten” als BKS. Van het feeërieke bosje waar al dan niet exotische drank -en voedseltentjes langsheen bomen en glooiingen slingeren tot voorbij de wellness, de klerenboetieks, de rock-‘n-rollkaraoke of de druk bijgewoonde interviewsessies in een tentje tussen het drankgelag: ’t is gemoedelijke verwennerij voor wie randanimatie als pure vakantie beschouwt. Iedereen chill, iedereen happy, elke niche bediend. Punks en hippies,
yups en
treehuggers, gabbers en gourmets: het lijkt alsof BKS voor elke wens, verlangen, kick of natte droom een antwoord klaar heeft.
Ook op het podium worden genres vrolijk door elkaar gekletst. Kijk maar naar
Black Country, New Road (★★★★☆), dat pianopop en postrock in de blender gooit en afkruidt met een streepje klassiek en een snuifje folk. Een klein wonder dat ze er nog zijn: net voor de release van hun excellente tweede album
Ants From Up There gaf zanger Isaac Wood er de brui aan en besloot de rest van de band verder te gaan, met het motto ‘doe wel en zie niet om’ én een nieuwe set songs onder de arm.
Góeie songs, bovendien, die op Best Kept Secret meteen in de armen werden gesloten. Opener ‘Up Song’ werd meegezongen alsof het een weerzien met een oude vriend betrof. Toetseniste en gelegenheidszangeres May Kershaw deed ieders hart sneller slaan tijdens het betoverende ‘Turbines/Pigs’: een lang uitgesponnen nummer dat begint als virtuoze kamerpop waarvan het volledige gild conservatoriumdocenten in katzwijm valt, en eindigt als een dreunende trip die een festivalpubliek in extase brengt.
Naast Kershaw nemen ook saxofonist Lewis Evans en bassiste Tyler Hyde de zang voor hun rekening. Evans stond er wat onwennig bij tijdens ‘Across The Pond Friend’ - samen met het akoestische ‘Nancy Tries To Take The Night’ een dipje -, maar Hyde haalde geweldig uit in afsluiter ‘Dancers’ en ‘Laughing Song’, een nummer dat, net als het prachtige ‘The Boy’, een parcours vol haarspeldbochten aflegt: violen, saxofonen, dwarsfuiten, accordeons en een gitaar duwen de songs steeds een andere richting uit, maar de zes muzikanten van Black Country, New Road bleken uitstekende chauffeurs.
Wie tuk is op dat met folk flirtende experiment van Black Country, New Road haastte zich vervolgens wellicht naar de The Secret-tent voor dé verrassing van deze tweede dag:
Lankum (★★★★☆), een Ierse folkband die het genre naar een jong publiek vertaalt zonder de roots uit het oor te bannen. De internationale rock -en popmedia bejubelden zijn zopas verschenen vierde plaat False Lankum met zoveel hysterie dat de hipsters en trendspotters ervan wakker schrokken. De band uit Dublin greep zijn enthousiaste aanhangers meteen bij de keel met ‘The Wild Rover’: één akkoord op gitaar, een bezwerende vierstemmige zangharmonie, een door merg en been snijdende
fiddle en een langzaam aanzwellende dreiging die zich aanschurkte tegen unheimische postrock à la Godspeed You! Black Emperor.
“
We’re from another fucking dimension where people are mental, some people call it Ireland”, zo stelde zanger-gitarist Daragh Lynch - een kerel met wie het fijn boemelen moet zijn - de band voor. ‘The New York Trader’ greep de wortels van de Ierse folk in de knuisten. Het was niet zozeer een liedje over “
dying in a fucking tent cuz it’s too hot”, zoals de laconieke Lynch beweerde, maar over moord en verdoemenis. Iedereen hing aan de lippen van het kwartet.
“
Fuck me! We’re all fucking melting? Is this normal in Holland”. Mja, ze kunnen een olijk potje vloeken, die Ieren, vooral bij tropische temperaturen. Wat volgde? Een liedje “over een vieze oude kerel met een lange baard”, dixit Lynch, ‘The Old Man From Over The Sea’, bezield gezongen door Radie Peat - kenners noemen haar één van de beste stemmen uit de hedendaagse folk - die tussendoor ook nog eens harmonium en accordeon bediende. Toen de band stampvoetende uptempodeuntjes naar de nok speelde, was het geklap en gejoel niet van de lucht. Wacht effe: betekent dit dat folk alwéér hip wordt? Verzwijg het alsjeblíef voor Mumford & Sons!
Vuil als een steenpuist
Maar ja, het was dus warm.
Two Door Cinema Club (★★☆☆☆) - een band die net iets te laat kwam om mee te liften op het succes van The Vaccines, The Drums en Foals en zo de trein der relevantie een beetje heeft gemist - had voor de zekerheid een song bij die ‘Sun’ heette. Alsof dat nog nodig was! Nu, hun springerige gitaarpop, zoals in ‘Costume Party’, gedijt wel bij dit soort lichtinval en dit soort temperaturen. Dat leek het volgelopen strand van BKS ook te vinden: ‘Undercover Martyn’ deed heel wat zweterige benen bewegen, en ‘What You Know’ was een feestje van herkenning.
Maar om nu te zeggen dat we Two Door Cinema Club al die jaren gemist hadden? Daarvoor klinken ‘Wonderful Life’ en ‘This Is The Life’ toch veel te
middle-of-the-road, en met die nerveuze-maar-eentonige gitaarsound kun je geen volledig uur boeien. ‘Satellite’ en de knisperende elektronica van ‘Next Year’ sprongen er een beetje uit, maar met ‘Do You Want It All?’ overleef je dezer dagen de eerste ronde van de gemiddelde rockrally niet. Two Door Cinema Club moet een felle spurt trekken als het de trein der relevantie nog wil inhalen.
Kan het ook anders? Gitaarrocker
Alex G (★★★☆☆) heeft evenmin het warm water uitgevonden, maar natuurlijk, bij dit soort temperaturen is er niemand die daar om vraagt. Zijn songs houden indierock gelukkig wel in leven anno 2023. Ze zijn kort en krachtig, zoals ‘No Bitterness’ of ‘Blessing’, waarin een jankende gitaar en een dwarse synth een potje armworstelden. ‘Cross the Sea’ pikte de gitaarsound van Oasis en op die manier ook die van elfendertig Britse rockbands, en nu en dan werd een stroomstoot punk door The Secret gejaagd. Als de gitaarsolo’s te veel stadionambities vertoonden, zoals in ‘Immunity’ en ‘Gretel’, was Alex ons even kwijt: dan onthouden we liever de valse trage ‘Mission’, die openbarstte als een steenpuist. Dat is vuil, maar zo hebben we onze indie graag.
Over vuil gesproken: daar stond ook
Goldband (★★☆☆☆) op Best Kept Secret, met een schuimend blikje bier in de hand, bast ontbloot, en een bloedende enkel. Één van de Hollandse stukadoors stond ei zo na te laat op het podium. “Ja, ik moest schijten, man, sorry”. Je zal het Nick Cave niet snel horen roepen.
Als Bazart uit drie Bockie De Reppers zou bestaan, had België ook een Goldband, zo bedenken we ons soms. De melancholische, uiterst meezingbare synthpop van beide bands wordt uit hetzelfde vat getapt, jazeker, alleen is er bij Bazart vakmanschap in het spel. En bij Goldband vooral coke en pilsjes.
Waren wij de enigen die minstens één wenkbrauw optrokken bij de tragikomische discrepantie tussen onvoorstelbaar kleffe songs en marginaal je-m’en-foutisme?
Who are they kidding? En wat te denken van dat nieuwe nummer, een godsgruwelijke rockballad waar noch Bryan Adams noch Kid Rock mee zouden wegkomen, ook al moesten we jammer genoeg aan beiden denken. Eigenlijk vonden wij alleen ‘Stiekem’ te pruimen, kekke elektropop met gastbijdrage van de zangeres Maan.
Toegegeven, Goldband is briljant in het verkopen van z’n gebakken lucht. Tja, een zinkgat in de markt is zo gevuld, opnieuw en opnieuw.
Case in point: de gebiologeerd naar het podium starende menigte om ons heen. “Dit is een noodgeval!” scandeerden de vrolijksten mee en even vreesden we voor een polonaise. Ook de schlagerschmalz van ‘Requiem (Iedereen Gaat Dood)’ - Marco Borsato ingelijfd bij Mötley Crüe, zeg maar - gleed bij iedereen als een glibberige haring naar binnen. Ere wie ere toekomt: Goldband slaagt erin de vinger aan één van de vele kloppende polsjes van de tijdgeest te houden, zo bleek ook uit ‘Psycho’, carnavalstechno die BKS omploegde tot we ons op een studentencantus waanden. Om het even met Jiskefet te zeggen (Google die naam,
kids): “Rrrrrááááárrrrrr!!!”
Nee, dan bouwen wij onze feestjes in plaats van schijtende stukadoors liever met jonge vaders en dode koninginnen.
Young Fathers (★★★★☆) crashten de TWO-tent namelijk in als kamikaze’s met, jawel, ‘The Queen Is Dead’, een met pokkeharde ravesynths ingevette dancehallbastaard die ons zin deed krijgen een bushokje te verbouwen met een baseballbat. Aan de extase van onze collega-festivalgangers te zien waren wij niet de enige met die drift.
De activistische (Afro-)Schotten deden er een schepje bovenop in culthitje ‘Get Up’, een dwangbevel, een intentieverklaring, een schop onder de kont. ‘t Was elektropunk met een molotovcocktail in de klauwen. Héérlijk om te zien hoe iedereen in de tent uit z’n dak ging op de weinig voor de hand liggende, erg maatschappijkritische mishmash van het trio. Elektro, rap, r&b, postpunk, industrieel, Caraïbisch, gospel: je zal maar een feestje willen bouwen op zo’n stuiptrekkende mengelmoes. ‘In My View’ was ragga voor goths: Sean Paul én Nosferatu. Wat kregen we nog meer? Batucada op de wijze van Trent Reznor, afrobeats vol elektronische Suicide-noise en ‘Geronimo’, een heilzame spiritual die Peter Gabriel dringend eens moet coveren. Wat een lekker
fucked up feestje.